1: Ik poets ..................... mijn tanden
2: Meneer Wolzak is ............................. die rekenen geeft.
3: De oppervlakte bereken je door: de lengte keer ...............
4: zes gedeeld ............... twee is drie.
5: Nora zit op het strand en de schaduw is ........... de hond.
6: ....................... gaan wij met de hele familie uit eten.
7: Bij het werkwoord 'zijn' horen:
8: U wordt ............................ door verbonden.
9: Waar Abdel nu woont, is .........................
10: De sportdag gaat door, ............... het giet van de regen.